Een veilige hechting is het resultaat van talloze uren van interactie tussen het kind en zijn verzorger(s), al in het eerste levensjaar. Deze zie je terug als je kind behoefte heeft aan veiligheid in vreemde situaties of bij angst, verdriet of pijn. Het kind richt zich dan het liefst op zijn verzorger, en blijft graag in zijn of haar buurt. Dit soort hechtingsgedrag zie je tot ongeveer 1½ jaar. Daarna gaat een kind meer op onderzoek uit en leert beseffen hij een apart persoon is, met eigen behoeften en wensen. Gaandeweg komen kinderen dan steeds meer los van hun verzorger(s).
Soms komt de interactie met de verzorger(s) niet goed tot stand. Dat kan onder andere gebeuren bij verwaarlozing, veelvuldige ziekenhuisopnames, mishandeling, trauma's, een verzorger die niet voldoende beschikbaar is geweest of veel wisselende verzorgers. Dat zie je dan vaak terug in het gedrag van het kind, meestal zeer vroeg in zijn ontwikkeling. Het kan dan gaan om zeer terughoudend reageren, geen steun zoeken bij angst of pijn of zeer heftig reageren. Blijft dit een langdurig patroon, dan kan het zich ontwikkelen tot een hechtingsstoornis.
Ouders hebben vaak ook zelf problemen gehad met de hechting, waardoor het voor hen ook moeilijker kan zijn om een goede gehechtheidsrelatie met hun eigen kinderen op te bouwen.
De Kinderpraktijk helpt om door middel van diagnostiek de gehechtheid in kaart te brengen. Indien er vervolgens behandeling geïndiceerd is, wordt doorverwezen naar een gespecialiseerde behandelaar in de regio.